Interview Trouw 18 januari 2014

IMG_00000305_edit‘Ik wil per se een zinvol leven’

De Verdieping; Blz. 2

Na haar sterke debuut ‘Dorsvloer vol confetti’ werd met smart uitgekeken naar de tweede roman van Franca Treur. Met ‘De woongroep’ bevestigt Treur haar voorliefde voor het thema verbinding en de opdracht iets van je bestaan te maken.

interview Joost van Velzen

Een veelbelovend debutant staat maar één ding te doen: de beloftes inlossen. Dat is voor Franca Treur (34) niet anders. Want hoe gaat dat: je debuteert met een roman, die roman wordt de hemel ingeprezen, je uitgever verkoopt er 150.000 stuks van, de televisie vraagt of je aan wil schuiven, lezers klampen je aan; je bent ineens iemand. Dan volgt vaak éven een periode van betrekkelijke rust, maar daarna komt toch de onvermijdelijke vraag naar meer: doet u mij nóg maar zo’n roman, mevrouw. Minstens zo goed graag. En snel een beetje.

In ‘De woongroep’ sluit hoofdpersoon Elenoor zich aan bij een idealistische woongroep. Ze stuit daarbij voortdurend op de nuchtere wet van de beperkte mogelijkheden. Van zichzelf, van anderen en van de maatschappij. Van het hele leven, eigenlijk. Treur blinkt uit in levensechte dialogen en vlotlopende zinnen, heeft een Paulien Cornelisse-achtige antenne voor hedendaags taalgebruik die van de 338 pagina’s geen enkel probleem maken.

Toch werd ‘De woongroep’ door de literaire pers overwegend kritisch ontvangen. Beloftes lijken wel schuld te maken.

En dan regent het ook nog.

Met een paraplu komt Franca Treur aflopen op het Amsterdamse café dat een hoofdrol speelt in het boek. Gelukkig, ze is vrolijk.

Wat zullen we doen? U of je?

“Doe maar je.”

Laten we maar beginnen met de negatieve recensies. Kun je daar erg mee zitten?

“Het boek is door sommigen behoorlijk agressief ontvangen, ja. Natuurlijk is dat niet leuk. Maar ergens is het ook interessant. Waarom moet dit boek per se de grond in? Waarom noemen critici mijn hoofdpersoon steeds naïef, terwijl ze dat overduidelijk juist niet is? Komt het anders te dichtbij? Ik wist dat ik hierop voorbereid moest zijn. Bij mijn debuut kreeg ik laaiende recensies. Recensenten lazen het als een streekroman, een ontworstelingsroman. Het ís geen ontworstelingsroman. Mijn hoofdpersoon Katelijne is een meisje van twaalf, zij blijft gewoon in dat gezin. Ze heeft door schade en schande de kracht van woorden leren kennen. Ze ontdekt dat ze in een verhaal leeft en dat er nog meer verhalen zijn. Ze weet die kennis op het eind doelbewust in te zetten, aan te wenden tot iets positiefs. Dat las ik allemaal nergens terug, het was heel oppervlakkig gelezen. Ik kreeg soms het idee dat ‘Dorsvloer’ die ballen kreeg omdat de schrijfster aan een sekte was ontsnapt.”

Recensenten kunnen toch wel lezen?

“Ik weet dat ik heel subtiel werk, ik hou er nu eenmaal niet van om het er dik bovenop te leggen. Wat misschien ook meespeelt, is dat mijn blik niets ontziet. Zolang het dan over het Zeeuwse platteland gaat, vindt men het hier prachtig. Nu ik over hoogopgeleide, hedonistische Amsterdammers schrijf, is dat anders. Het is bijna alsof ik op mijn plek moet worden gezet.”

Was het een lastige klus of schreef ‘De woongroep’ zich vanzelf?

“Het boek is dikker geworden dan de bedoeling was. Het was een zoektocht, voor mijn hoofdpersoon Elenoor en voor mij. Zij is opgegroeid met een selfmade man als vader. Hij leefde de Amerikaanse droom van zelfontplooiing. Voor Elenoor is de opdracht ‘iets van het leven te maken’ vooral verlammend, zoals voor veel mensen van mijn generatie. In haar werk kan ze het verschil niet maken, ze heeft werk dat iedereen kan doen. Een talent of een passie heeft ze niet. De optie die voor haar overblijft, is een kind. Voor een kind kun je de belangrijkste persoon op aarde zijn. Dan ben je er in elk geval niet voor niets. Maar juist tegenover het burgerlijke familieleven staat Elenoor argwanend. Ze kent van dichtbij de voorbeelden van mensen die wel trouw hebben beloofd, maar het niet zijn. Dan ziet ze een uitweg: misschien weten ze in een idealistische woongroep hoe je het goede leven leidt.”

Ben je daar zelf ook veel mee bezig, met hoe je het goede leven leidt?

“Zeker. Vooral rond de dertig speelt de vraag of dit het is, of dat het roer nog om moet. Verbind ik me aan deze man, deze vrouw, dit werk, deze plek, een kind? Je kunt het allemaal wel op zijn beloop laten, maar dan neemt het leven jou mee, en kom je misschien ergens uit waar je nooit had willen komen. Dat is ook in mijn boek zo, en de structuur van het boek weerspiegelt het. Na tweederde neemt het plot het over.

“Misschien komt het door mijn achtergrond dat ik per se een zinvol leven wil. Toen ik op mijn 23ste afscheid nam van het geloof, voelde dat als een leegte. Een paar jaar daarna ben ik net als Elenoor in een woongroep gaan wonen. In 2005 was dat, in Nijmegen. Ik had al een tijd gewerkt als docent Nederlands, maar ik kreeg van de Radbouduniversiteit een studiebeurs voor een postdoctoraal jaar filosofie. Daarmee probeerde ik die leegte te vullen. Met filosofie en met idealisme.”

Zijn je boeken inderdaad grotendeels autobiografisch?

“Niet zo autobiografisch als veel mensen denken. Daarvoor is er te weinig bruikbaar. Ik hou wel van personages die niet ver bij mij vandaan staan, omdat ik niet vanuit een ivoren toren naar het gewoel daar beneden wil kijken. Ik wil niet als een God boven de personages staan.”

Uiteindelijk is niemand van die woongroep in het boek écht idealistisch. Klopt dat een beetje met deze tijd?

“Het is moeilijk om je in deze tijd echt aan iets te verbinden. Want wat is het ideaal? Een betere wereld. Oké, maar hoe ziet die eruit? Een wereld zonder kapitalisme? Volgens de Sloveense filosoof Slavoj Zizek valt het ons makkelijker het einde van de wereld voor te stellen dan een wereld zonder kapitalisme. Het kapitalisme zit ook in jezelf. Zolang je spullen blijft kopen, legitimeer je dat grote bedrijven de dienst uitmaken. Zelfs de revolutie moet je kopen, in de vorm van bepaalde spijkerbroeken of Apple-producten. Steve Jobs wist maar al te goed dat ‘rebellie’ een goede marketingstrategie was. In de Nijmeegse woongroep waren we erg tegen het beleid van Rita Verdonk. Maar soms zaten we ook om spandoekteksten verlegen. Er lag een schriftje op de wc waar je leuzen in kon schrijven. Mijn boek speelt zich af in 2010. Het was crisis, maar we merkten er eigenlijk nog niet zoveel van. In die tijd schreven babyboomers in de krant dat de jongeren de straat op moesten. Die jongeren wilden volgens mij best, maar waartegen?”

Is het dan een verlangen naar het actievoeren van vroeger?

“Dat denk ik. Een woongroep is letterlijk een overblijfsel uit de jaren zeventig. Een tijd waarin er naar alternatieven voor het gezin werd gezocht. In de jaren zeventig was er veel meer saamhorigheid. De verzuiling was wel voorbij, maar er werd nog wel steeds vanuit groepen gedacht. Nu zit iedereen achter een computerscherm. Er is veel nostalgie naar de jaren zeventig met vintagekleren en retrostoelen, hipstamatic foto’s. Trouwens ook de manier van actievoeren in ‘De woongroep’ doet erg seventies aan. Niet via internet, maar ouderwets de straat op.”

En erover brainstormen.

“Klopt. Nogmaals, het ís ook erg moeilijk om te weten wat goed of fout is. De wereld is te grijs geworden om nog in zwart-wit termen te denken. Er is zoveel informatie. We weten allemaal dat de Syrische president Assad niet deugt, maar we gaan niet de straat op om hem weg te krijgen. Omdat we ook weten dat die burgeroorlog dan alleen maar heviger wordt. Dus blijven we op de bank zitten.”

Dus Elenoor wil iets, maar weet niet goed wat. Dan komt ze in een woongroep, daar willen ze ook iets, maar weten ze ook niet goed wat.

“Precies. Ze is een kind van haar tijd. Haar vriendje Erik overigens ook. Hij doet wel alsof hij alle antwoorden heeft, en helemaal zen is, maar ook hij lijdt onder de druk van iets moeten bereiken. Hij wil een film maken, maar hij kán dat helemaal niet. Hij gelooft er nog in, terwijl Elenoor wéét dat ze niet bijzonder is.”

Is ‘De woongroep’ dan een verkapte aanklacht tegen consumentisme en misschien ook idealisme?

“Een aanklacht is meer iets voor een opiniestuk. Ik beschrijf meer hoe moeilijk het is om je echt aan iets of iemand te verbinden, om trouw te zijn aan je eigen principes, om ethisch te zijn in het groot en in het klein. Juist omdat er tussen al die dingen door nog boodschappen moeten worden gedaan, en mannen moeten worden gekust. De lezer kan dit alles overwegende denken: goh, wat zou ik in zo’n situatie doen. Een opiniestuk is het meteen zo zwaar en zo serieus, in een roman kan het terloops en met humor. Door de lichte toon kun je heel makkelijk over alle betekenissen heen lezen, maar de goede lezer pikt ze op.”

De thematiek van je debuut en van dit boek hebben overeenkomsten. Wat boeit jou zo aan dat commune-achtige?

“De personages in beide boeken hebben te maken met iets wat groter is dan zijzelf, een bezield verband. Dat is interessant omdat het zo schaars is. Zeker in de stad leven we erg langs elkaar heen. Dat is een probleem. Stel, er komt écht een crisis, dan is het ieder voor zich, en dan wordt het oorlog. Je ziet het nu in Griekenland. Ik ben daar in november 2012 een maand geweest om de crisis van dichtbij te zien, en ik schrok enorm van wat ik daar zag. Mensen die tot voor kort nog een maandinkomen hadden van 3000 euro, waren hun baan kwijt, konden hun hypotheek niet meer betalen, stonden op straat. Bij de soepkeuken stonden allemaal mensen met laptops. Hun leven was compleet ingestort, en natuurlijk werd er een zondebok aangewezen: de migrant. Als migrant heb je in Athene geen leven, de hele tijd zijn er aanvallen en klopjachten van de extreem-rechtse Gouden Dageraad. De politie, zelf vaak lid van de Gouden Dageraad, grijpt niet in, moedigt die agressie alleen maar aan. Heel beangstigend.”

Je boeken staan vol eigentijdse dialogen. Veel zinnen neigen naar spreektaal. Waar pik je dat op?

“Op straat, in de trein, in het café. Maar ik verzin het ook. Het klopt dat ik veel in spreektaal schrijf. Dialogen moeten heel natuurlijk zijn, en als het past ook geestig. Ik ben er héél precies mee bezig. Schrijven is verslavend. De afgelopen anderhalf jaar heb ik bijna niks anders gedaan dan in mijn eentje zitten schrijven. Heel monomaan. Als het af is, ga ik weer bij mijn vrienden langs. Als ze me dan nog willen.”

Je won in 2006 met ‘Maak iets van je leven! Maar wat?’ een essaywedstrijd. Zou je dat het thema van Franca Treur kunnen noemen?

“Dat is wel zeker. Sommige dingen zijn echt onomkeerbaar in je leven. Ik woon alleen, heb geen kinderen, maar ik vraag me natuurlijk wel af of ik dat niet toch zou moeten willen, een familieleven. Ik vind het al lastig om ’s avonds een eetafspraak te hebben, dan staat mijn hele dag in het teken van die ene afspraak en voel ik me uit mijn concentratie gehaald. Dat isolement heb ik wel nodig als ik schrijf. Kinderen moet je steeds halen en brengen, dan heb je tussendoor een paar uurtjes om te schrijven. Tegelijkertijd weet ik: je leeft maar één leven. Zo’n keuze is wel definitief. Ik vind het net als Elenoor een zware gedachte dat het leven eventueel groter had kunnen zijn dan wat ik ervan heb gemaakt.”

 

Franca Treur: ‘De woongroep’, 338 blz, Prometheus, EUR 19,95, e-book EUR 11,99.